Dorothy Brooke (1883-1955)
Eerste Wereldoorlog - Westerse oorlogspaarden in het Midden-Oosten.
In de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) zette het Britse leger tienduizenden paarden muildieren en ezels in op de slagvelden, in West-Europa, maar ook in het Midden-Oosten, waar de Engelsen tegenover de Turken stonden.
Het Turkse leger had zich aan Duitse zijde geschaard en had een groot deel van Palestina bezet. De Britten waren gestationeerd in het aangrenzende Egypte. Zij wilden het Suezkanaal beschermen tegen overname door de Turken, en hen uit Palestina terugdrijven naar Turkije. Veel Engelsen moesten gedwongen hun rijpaarden en boerderijpaarden verkopen aan het Britse leger, dat zelf niet over voldoende dieren beschikte. Ook uit landen als Argentinië, de Verenigde Staten en Australië werden paarden naar Egypte verscheept. Egypte leverde kamelen en ezels. Ruim 160.000 dieren werden ingezet door het Britse leger: 74.000 paarden, 39.000 muildieren, 35.000 kamelen en 12.000 ezels. Het overgrote deel van de dieren kwam om op het slagveld. Alleen van de paarden is bekend hoe veel er aan het einde van de oorlog ongeschonden terugkeerden in Egypte: slechts eenderde. Bij de terugtrekking van het Britse leger uit Egypte werden deze 25.000 oorlogspaarden verkocht aan Egyptenaren. Dit was goedkoper dan de dieren te verschepen naar Engeland. Sommige cavaleristen, die hun eigen paard de hele oorlog hadden weten te behouden, konden de gedachte dat hun trouwe dier zou worden verkocht aan een Egyptische eigenaar niet verdragen. Zij schoten hun paard dood, wat zij voor het dier een humaner alternatief vonden dan een zwaar werkleven in Egypte, waarvoor de meeste Engelse paarden niet geschikt waren.
Verontruste Engelse eigenaren.
Direct na de oorlog verschenen er ingezonden brieven in de Britse kranten van diereigenaren die zich afvroegen of hun paard of muildier nog leefde. Zij schreven brieven in de trant van “wat hebben onze dieren misdaan dat dit vreselijke lot hun ten deel is gevallen?” De vraag bleef onbeantwoord. Totdat één vrouw 12 jaar later gehoor gaf aan de oproep: Dorothy Brooke. Toen haar echtgenoot, generaal majoor Geoffrey Brooke, in 1930 in Egypte werd gestationeerd en het echtpaar een aantal jaren in Egypte zou gaan wonen, stelde Dorothy zich ten doel om de oude Britse oorlogspaarden op te sporen. Zij nam zich voor om te rapporteren aan het thuisfront hoe het de dieren was vergaan.
Dorothy Brooke (1884-1955) en “haar” oorlogspaarden.
Dorothy Brooke arriveerde in oktober 1930 in Cairo. Meteen na aankomst begon ze haar zoektocht naar nog in leven zijnde Engelse paarden. De dieren waren herkenbaar aan het legerbrandmerk in de vorm van een pijl. Dorothy werd onwel bij het eerste paard dat ze zag. Ze beschrijft de ervaring in haar dagboek: “Het arme dier was vel over been. Zijn heupen leken wel een kapstok!” Ze vond de voormalige oorlogspaarden terug als lastdier, zwoegend in straten en steengroeven. De Egyptische eigenaren hadden geen benul van dierverzorging.
Hevig ontzet en beschaamd nam Dorothy het initiatief om een einde te maken aan de lijdensweg van de voormalige Britse oorlogspaarden. Haar ingezonden brief in de Britse krant Morning Post bracht het hedendaagse equivalent op van meer dan 32.000 euro. Meer brieven volgden; meer inkomsten volgden. Bijgestaan door haar echtgenoot en een klein comité kocht Dorothy de vijfduizend nog resterende oorlogspaarden in Egypte ‘terug’ van hun Egyptische eigenaar. De meeste van deze paarden waren ouder dan twintig jaar, meer dood dan levend, en moesten worden geëuthanaseerd. De dieren brachten echter hun laatste dagen door in alle rust en waardigheid, in een door Dorothy gebouwde kliniek, omringd met de zorg en aandacht waaraan ze ooit zo gewend waren geweest.
De nalatenschap van Dorothy: het werk van Brooke nu.
Tijdens het uitvoeren van haar belangrijke taak diende zich een andere, zo mogelijk nog grotere, uitdaging aan voor Dorothy Brooke. Ze zag de hopeloze leefomstandigheden waarin de inheemse werkpaarden en –ezels in Egypte verkeerden. Ze besloot gebruik te maken van de faciliteiten die ze in Cairo had gecreëerd voor de oude oorlogspaarden. Dorothy opende een gratis veterinaire kliniek waar eigenaren, doorgaans niet in staat om diergeneeskundige hulp te betalen, hun zieke en verzwakte dier konden laten behandelen. Zo werd in 1934 het ‘Old War Horse Memorial Hospital’ gesticht, later omgedoopt tot het ‘Brooke Hospital for Animals’.
Dorothy Brooke overleed in 1955. Op haar graf in Cairo wordt tot op de dag van vandaag bloemen gelegd.
Dagboekfragment (1935) Dorothy Brooke:
Dorothy Brooke was niet sentimenteel, maar dat ze veel gaf om “haar oorlogspaarden” blijkt ondermeer uit het volgende dagboekfragment over het paard dat ze Dauntless (de stoutmoedige) had genoemd: “Dauntless was uitgemergeld toen hij in het hospitaal werd opgenomen, met diepe wonden op zijn rug. God weet hoe lang hij heeft moeten lijden onder alle mishandeling. Eenmaal in de kliniek, was hij meteen nieuwsgierig naar alles wat er om hem heen gebeurde. Hij is vooral gespitst op voer! De tijd tussen de drie dagelijkse voedermomenten hangt hij met zijn hoofd over de halve staldeur, om zijn mede-patiënten te bestuderen en om uit te kijken naar mijn dagelijkse bezoekje. Ik heb nooit een paard gekend dat zó dol is op suiker als Dauntless. Suiker is op rantsoen momenteel in Egypte, dus we moeten onze best doen om hem zijn dagelijkse portie te kunnen geven. Zodra hij mijn stem hoort buiten, begint hij te hinniken en tegen de staldeur te trappen. Ik kan hem met geen mogelijkheid laten wachten en moet me haasten om aan zijn eisen te voldoen. Wat een verschil voor Dauntless, om iemand te hebben die doet wat hij wil, in plaats van zijn vorige eigenaar, die hem niet eens het basisvoer gaf wat hij nodig had. Eén klontje suiker vond Dauntless niet genoeg, het moesten er minstens vier zijn. Gulzig slobberde hij de klontjes naar binnen, om vervolgens zijn zachte neus helemaal tot onderin de blauwe papieren suikerzak te duwen voor de laatste restjes suiker. Hij heeft me helemaal ingepakt, Dauntless. Ik kan niet anders dan hem alles te geven wat hij wil, want hij is zó aandoenlijk in zijn blijdschap.“ |